Basisboek integrale veiligheid

Tijdschrift voor Veiligheid

Van ieder artikel kunt u een korte samenvatting raadplegen. Indien u toegang heeft tot de online versie van het Tijdschrift voor Veiligheid kunt u tevens doorklikken naar het gehele artikel.

Harland, P. (2011) Van overlastmelding naar een globale typering van problematische jeugdgroepen: de shortlist als quickscan.
Tijdschrift voor Veiligheid
, 10, 2, 37-50.

De meeste jeugdgroepen vormen geen overlast voor hun omgeving. Problematische jeugdgroepen leiden tot overlast, maar soms wordt louter de aanwezigheid van een groep jongeren al als overlast ervaren. Om criminalisering tegen te gaan is de ‘Shortlist Groepscriminaliteit’ ontwikkeld, die problematische jeugdgroepen typeert als hinderlijk, overlastgevend of crimineel.
Dit artikel geeft inzicht in doel, werkwijze en bruikbaarheid van de shortlist op basis van vijftien jaar ervaring in politieregio Haaglanden. Betoogd wordt dat de shortlist politieprofessionals een bruikbaar en efficiënt handvat biedt. De shortlist is een quickscan en levert – vergeleken met de dynamiek en diversiteit binnen jeugdgroepen – een globaal beeld. Nadere inkleuring van de jeugdgroep geschiedt in volgende stappen. Daarom is de bruikbaarheid van de globale shortlistuitkomsten voor evaluaties of vergelijkingen tussen politieregio’s beperkt.

 

Schuilenburg, M. en W. van der Wagen (2011) Samenwerking in de criminaliteitsbestrijding. Kwalitatief onderzoek naar de integrale aanpak van illegale hennepteelt.
Tijdschrift voor Veiligheid, 10, 1, 10-25.

De integrale aanpak van georganiseerde hennepteelt is een belangrijk thema binnen de Nederlandse criminaliteitsbestrijding. Hoewel er verschillende studies zijn verricht naar de effectiviteit van die aanpak, is er weinig bekend hoe actoren als de politie, gemeente, energiebedrijven en woningbouwcorporaties, de samenwerking van ‘binnenuit’ ervaren, dat wil zeggen: de interacties en percepties die zich voltrekken op het ‘moleculaire niveau’ van de samenwerking. De resultaten van deze studie laten zien dat de uitvoering complexer en weerbarstiger is dan tot nu toe werd gedacht. De samenwerking lijkt niet zozeer routinematig, structureel en ‘georganiseerd’ te verlopen, maar eerder flexibel, dynamisch en ‘zelforganiserend’.

 

Huisman, W. (2010) Gemeenten en de strijd tegen de georganiseerde misdaad.
Tijdschrift voor Veiligheid, 9, 3, 45-59.

Gemeenten hebben een belangrijke rol bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad. De laatste twee decennia is in Nederland een instrumentarium ontwikkeld voor de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit. Dit artikel geeft een schets van deze ontwikkeling op lokaal en nationaal niveau. Daarbij worden enkele kritische kanttekeningen gemaakt. Ten eerste wordt tegen de achtergrond van de perceptie van de aard en ontwikkeling van georganiseerde criminaliteit in ons land gekeken naar de reikwijdte van de bestuurlijke aanpak. Ten tweede wordt gekeken wat te zeggen valt over de effectiviteit van de bestuurlijke aanpak: wordt de georganiseerde criminaliteit een slag toegebracht en hoe kunnen we dit meten?

 

Soudijn, M. (2010) Vrouwen en witwassen: een logische combinatie met incoherente resultaten.
Tijdschrift voor Veiligheid, 9, 2, 18-30.

Een analyse van 62 opsporingsdossiers op het gebied van georganiseerde misdaad laat zien dat de vrouwelijke levenspartners van de hoofddaders vaak weet hebben van de criminele activiteiten van hun man. Naast kennis hebben deze vrouwen ook profijt van het crimineel verdiende geld. Zij kunnen zich hierdoor een levensstijl permitteren die anders niet voor hen zou zijn weggelegd. De combinatie van kennis over de herkomst van het criminele inkomen en het desondanks toch aanwenden van deze gelden, maakt hen strafbaar voor witwassen. Toch worden maar relatief weinig van deze vrouwelijke levenspartners voor de rechter gebracht. Dat vindt eigenlijk alleen plaats als zij zelf ook actief betrokken zijn bij andere criminele handelingen.

 

Aa, S. van der en A. Pemberton (2009) De aard en omvang van belaging in Nederland.
Tijdschrift voor Veiligheid
, 8, 4, 22-35.

Het doel van dit artikel is een schatting te geven van de aard en omvang van belaging in Nederland. Van de 88.607 respondenten die meededen aan de Politiemonitor in 2001 geeft 24% aan dat hij of zij ooit last heeft gehad van herhaaldelijk lastigvallen door een ander. 59,1% van de slachtoffers voelde zich bedreigd als gevolg van het belagen. Vrouwen, werkenden, oorsponkelijk niet-Nederlanders, hoger opgeleiden en jongeren liepen een significant grotere kans om slachtoffer te worden. De meest populaire belagingshandeling was ongewenst bellen en in meer dan 56% van de gevallen was de identiteit van de belager onbekend.

 

Symons, L., J. Deklerck, D. Gelders en S. Pleysier (2009) Onbekend, maar wel bemind. Inbraakpreventief advies in België.
Tijdschrift voor Veiligheid
, 8, 3, 3-16.

Sinds midden jaren negentig kan in België iedere burger gratis technopreventief advies verkrijgen. Dit houdt in dat een technopreventief adviseur de woning van de betrokkene bezoekt en aangeeft welke aspecten van de woning inbraakgevoelig zijn en waar bijgevolg inbraakpreventieve maatregelen dienen aangebracht te worden. De resultaten van een grootschalige survey bij personen die dergelijk advies ontvangen hebben, lijken er echter op te wijzen dat bepaalde groepen in de samenleving, vooral laagopgeleiden, huurders en appartementsbewoners, onvoldoende aangesproken worden. De respondenten geven niettemin aan zeer tevreden te zijn met het verleende advies en de meerderheid stelt de voorgestelde preventiemaatregelen gedeeltelijk of volledig uitgevoerd te hebben.

 

Boutellier, H., R. David Scholte en M. Heijnen (2009) Criminogeniteit in Amsterdam. Een nieuw concept, een monitor en een index.
Tijdschrift voor Veiligheid, 8, 3, 30-51.

In de criminologie gaat veel aandacht uit naar risicofactoren bij de ontwikkeling van crimineel gedrag. Het is niet ongebruikelijk om dan te spreken van criminogene factoren. In dit artikel bespreken de auteurs de ontwikkeling en het resultaat van een instrument op basis van het begrip criminogeniteit. Ten behoeve van het Amsterdamse veiligheidsbeleid is een monitor ontwikkeld van relevante risicofactoren op een geaggregeerd niveau (stad, stadsdelen, buurtcombinaties). De gegevens zijn vervolgens gecombineerd tot een zogenoemde criminogeniteitsindex voor de stad Amsterdam. Het artikel vormt een uitwerking van een eerder artikel (TvV 2007,6(2)), maar is als zelfstandig, beschrijvend artikel leesbaar.

 

Spapens, T. (2009) Analyse van het Zuid-Nederlandse xtc-netwerk.
Tijdschrift voor Veiligheid, 8, 2, 28-40.

Criminologen beschouwen groepen die zich schuldig maken aan vormen van georganiseerde misdaad, steeds vaker als sociale netwerken. In deze bijdrage wordt, aan de hand van inzichten uit de economische sociologie, betoogd dat de meerwaarde van sociale netwerkanalyse ook ligt in het bestuderen van het criminele macronetwerk, waaruit de specifieke misdaadgroepen voortkomen. Dit betekent dat in kaart wordt gebracht wie deel uitmaken van het netwerk, hoe zij praktisch tot illegale activiteiten komen, en wie daarbij de sleutelposities innemen. Toepassing van dit theoretische concept betekent ook dat criminaliteit gerichter kan worden bestreden. In deze bijdrage wordt dit gedemonstreerd aan de hand van de casus van xtc-productie en -handel in Zuid-Nederland.

 

Weerman, F. (2009) Sociale netwerkanalyse en jeugdcriminaliteit: een overzicht.
Tijdschrift voor Veiligheid, 8, 2, 53-64.

In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van het gebruik van sociale netwerkanalyse in onderzoek naar jeugdcriminaliteit. Twee hoofdonderwerpen worden daarbij onderscheiden: sociale netwerkanalyse om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen delinquente vrienden, en sociale netwerkanalyse om een beter beeld te krijgen van groepen van delinquente jongeren. Ter illustratie wordt voor elk van deze twee onderwerpen een voorbeeld van sociale netwerkanalyse uitgewerkt, waarbij netwerkafbeeldingen worden gecombineerd met kwantitatieve netwerkberekeningen. Het blijkt dat sociale netwerkanalyse leidt tot meer genuanceerde en complexere inzichten in zowel de rol van delinquente vrienden bij jeugdcriminaliteit als de structuur van delinquente jeugdgroepen.

 

Terpstra, J. (2008) Beheersing van criminaliteitsrisico’s door het bedrijfsleven.
Tijdschrift voor Veiligheid, 7, 4, 30-40.

Leiden, I. van, en H. Ferwerda (2008) Afpersing van het bedrijfsleven: een schemerige onderneming: Naar een zichtbare aanpak van een verborgen delict.
Tijdschrift voor Veiligheid, 7, 4, 41-58.

Het bedrijfsleven wordt op vele wijzen geconfronteerd met criminaliteit. Daarbij gaat het om overvallen, inbraken, vernielingen, diefstal en geweld, maar ook om interne criminaliteit zoals fraude. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) maken de overheid en het bedrijfsleven zich hard voor de bestrijding van dergelijke criminaliteitsvormen waarvan het bedrijfsleven slachtoffer wordt. Sinds dit jaar staat er een nieuwe vorm van criminaliteit gericht tegen het bedrijfsleven op de agenda van het NPC: afpersing. De aandacht voor de aanpak van afpersing van het bedrijfsleven hangt samen met een recent landelijk onderzoek naar deze criminaliteitsvorm in opdracht van het ministerie van Justitie (Van Leiden e.a. 2007). De huidige kennis over omvang, aard en ernst van deze vorm van geweldscriminaliteit biedt handvatten voor een aanpak van de afpersingsproblematiek waarmee ondernemers geconfronteerd worden. Deze aanpak moet vorm krijgen in publiek-private samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven.

 

Beijersbergen, K. en B. Wartna (2008) Recidive na de Glen Milss School: Kan een groepsgerichte aanpak verdere criminaliteit bij jeugdigen voorkomen?
Tijdschrift voor Veiligheid, 7, 3, 3-16.

In januari 1999 is in Nederland, naar Amerikaans voorbeeld, de Glen Mills School (GMS) opgericht. Deze jeugdinstelling begeleidt en behandelt jongens die crimineel gedrag vertonen in groepsverband. Hoewel er de afgelopen jaren verschillende onderzoeken verschenen over de werkwijze van de GMS, is er nauwelijks onderzoek gedaan naar de effecten van het programma in termen van recidivereductie. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) heeft in opdracht van het ministerie van Justitie een recidivemeting uitgevoerd onder 205 ex-pupillen die in de periode 1999-2004 uit de GMS zijn uitgestroomd. De resultaten laten zien dat 46,3% van de exleerlingen binnen één jaar na vertrek uit de inrichting (opnieuw) in aanraking kwam met justitie naar aanleiding van het plegen van een misdrijf. Vier jaar na de invrijheidstelling was dit percentage opgelopen tot 78%. De prevalentie van recidive onder GMS-jongens lag hoger dan onder ex-pupillen van justitiële jeugdbehandelinrichtingen, maar niet hoger of lager dan mocht worden verwacht op grond van hun achtergrondkenmerken. Afgaand op hun risicoprofiel stroomden er in vergelijking met justitiële jeugdbehandelinrichtingen ‘zwaardere’ jongens uit de GMS en daarom was de recidive hoger. Het aantal recidivecontacten onder de GMS-jongeren was vergelijkbaar met die van jongeren uit behandelinrichtingen; bij beide groepen hadden de recidivisten gemiddeld 1,9 nieuwe justitiecontacten na één jaar en 2,5 na twee jaar. Op grond van de resultaten is er dus geen reden om aan te nemen dat de GMS meer of minder succesvol is in termen van recidivepreventie dan de aanpak in justitiële jeugdbehandelinrichtingen.

 

Schellen, M. van, P. Nieuwbeerta en A. Poortman (2008) Partners in crime? De criminele carrieres van veroordeelden en hun huwelijkspartners.
Tijdschrift voor Veiligheid, 7, 1, 3-21.

 

Homburg, G. (2007) Gestolen fietsen in het Nederlandse fietsenpark. Een analyse met een Markov-model.
Tijdschrift voor Veiligheid, 6, 4, 3-19.

Jaarlijks worden in Nederland vele honderdduizenden fietsen gestolen. Bij helingcontroles en andere lokale controleacties worden echter nauwelijks gestolen fietsen aangetroffen. Op grond van het aanhoudend hoge slachtofferschap is aannemelijk dat er veel meer gestolen fietsen rondrijden. Een modelmatige analyse leert dat ruim dertig procent van het Nederlandse fietsenpark uit gestolen fietsen bestaat. Uitgaande van de politieregistratie is niet meer dan een achtste daarvan als zodanig te herkennen. Een nieuw landelijk fietsdiefstalregister en een verbeterde identificatie van fietsen door transponders en geharmoniseerde framenummers moeten ertoe leiden dat diefstal en heling in de toekomst meer effectief bestreden kunnen worden.

 

Knaap, L.M. van der, en S. Bogaerts (2007) Gedragsregulerende mechanismen in situationele preventie van criminaliteit. Straatverlichting en cameratoezicht als voorbeelden uit de praktijk.
Tijdschrift voor Veiligheid, 6, 3, 23-35.

Het verbeteren van straatverlichting en het instellen van cameratoezicht zijn beide maatregelen die geregeld worden ingezet ter preventie van criminaliteit. Uit internationaal onderzoek blijkt dat beide methoden kunnen werken, maar dit niet altijd en niet onder alle omstandigheden doen. Om deze wisselende eff ectiviteit te verklaren is het nodig te kijken naar de gedragsregulerende mechanismen waar de maatregelen op zijn gebaseerd en de contexten waarin deze mechanismen geacht worden hun werk te doen. Dan blijkt dat wanneer mechanismen en context niet op elkaar aansluiten, de beoogde eff ecten niet worden bereikt. De mechanismen van cameratoezicht lijken meer eisen te stellen aan de context dan die waarop het verbeteren van straatverlichting is gebaseerd.

 

Stokkom, B. van (2007) Regulering van antisociaal gedrag. Aanpak van persistent overlastgevende jongeren in Engeland en Nederland.
Tijdschrift voor Veiligheid, 6, 3, 36-50.

Sinds 1998 worden in Engeland nieuwe strategieën beproefd om antisociaal gedrag aan te pakken. Daartoe behoren de anti-social behaviour orders (asbo’s) enerzijds en acceptable behaviour contracts (abc’s) anderzijds. Er bestaat in Nederland grote politieke druk om deze strategieën over te nemen. In dit artikel worden enkele trends en bevindingen in zowel Engeland als Nederland onder de aandacht gebracht. Geconcludeerd wordt dat de Engelse asbo’s en daarmee verwante interventies zoals gebiedsontzeggingen niet op een positieve manier bijdragen aan gedragsverandering; ze geven geen aandacht aan onderliggende problemen en behoeften. Dranginstrumenten zoals abc’s hebben het voordeel dat zij een beroep blijven doen op het zelfoplossend vermogen van de betrokkenen.

Delen van dit artikel zijn gebaseerd op de studie Symbolen van orde en wanorde. ‘Disorder policing’ en de bestrijding van overlast en buurtverval (te verschijnen in 2007).

 

Boutellier, H. en R. Scholte (2007) Kijken achter de cijfers. De ontwikkeling van een criminogeniteismonitor.
Tijdschrift voor Veiligheid, 6, 2, 3-15.

Er is een veelheid aan rapportages van misdaad- en veiligheidscijfers. Ten behoeve van het beleid worden deze vaak samengenomen in zogenoemde criminaliteitsbeeldanalyses. Over het algemeen ontbreekt het daarbij aan duiding en verklaring van de gesignaleerde ontwikkelingen in het criminaliteitsbeeld. Om tot een systematisch inzicht te komen in de achtergronden van de criminaliteitsgegevens is (in samenwerking met de gemeente Amsterdam en de politie Amsterdam-Amstelland) een ‘criminogeniteitsmonitor’ in ontwikkeling. Daarmee beogen de auteurs een diepgaander beeld te geven van de ontwikkeling van de onveiligheid. Het artikel bespreekt de uitgangspunten, het ontwikkelingsproces, de kanttekeningen en de mogelijkheden tot doorontwikkeling daarvan.

 

Liem, M., M. Postulart en P. Nieuwbeerta (2007) Moord-zelfdoding in Nederland. Een epidemiologisch overzicht.
Tijdschrift voor Veiligheid, 6, 2, 16-36.

Terwijl over diverse aspecten van moorden en zelfdodingen in ons land veel bekend is, weten we verrassend weinig over gevallen waarbij deze fenomenen in combinatie voorkomen – de gevallen van moord-zelfdoding. Dit artikel geeft een overzicht van eerdere studies naar dit onderwerp die uitgevoerd zijn in andere landen. Daarnaast geeft het – voor het eerst – een overzicht van alle gevallen van moord-zelfdoding in ons land in de periode 1992-2006. Het overzicht wordt gegeven met behulp van een speciaal voor dit artikel geconstrueerde dataset waarin alle moord-zelfdodingen zijn opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar partnerdoding, kinderdoding, gezinsdoding, doding van overige familieleden en doding van niet-familieleden gevolgd door zelfdoding. In totaal zijn er 106 moord-zelfdodingen geweest in de afgelopen 15 jaar. Hierbij vielen in totaal 140 slachtoffers. Opvallend is dat er slechts 10 vrouwelijke daders waren. De meeste gevallen betroffen doding van de partner.

 

Zoomer, O. en R. Johannink (2006) Economische belangen versus beiligheidsbelangen. (On)neembare obstakels voor de preventie en bestrijding van georganiseerde criminaliteit.
Tijdschrift voor Veiligheid, 5, 3, 5-18.

In dit artikel wordt een aantal sectoren beschreven waar de georganiseerde criminaliteit bij uitstek profi teert van door de overheid en het bedrijfsleven geboden kansen doordat in de besluitvorming rond wet- en regelgeving en in de beleidspraktijk economische belangen voorrang krijgen boven veiligheidsbelangen. Een onevenwichtige belangenafweging leidt niet alleen tot misbruik van legale voorzieningen door onder meer gebrek aan controle, maar bemoeilijkt ook de opsporing. Tot slot wordt de vraag besproken hoe het veiligheidsbelang in de besluitvorming een prominentere rol kan – of moet – krijgen.

 

Lünnemann, K. (2006) Een wereld van verschil? Plegers van huiselijk geweld en publiek geweld met elkaar vergeleken.
Tijdschrift voor Veiligheid, 5, 1, 21-38.

Huiselijk geweld en straatgeweld staan midden in de schijnwerpers. Er lijkt sprake van twee aparte werelden. Maar is dat ook zo of is er sprake van overlap? Is het zinvol om in de strafrechtelijke aanpak onderscheid te maken tussen mensen die alleen thuis gewelddadig zijn, alleen agressief in het publieke domein en mensen die zowel thuis als daarbuiten geweld gebruiken? Op grond van aangiften van geweldsdelicten, strafdossiers en interviews is een verkennend onderzoek verricht naar de zin of onzin van deze indeling in drie groepen.