Basisboek integrale veiligheidTweede druk |
Aangiftebereidheid | De bereidheid van een burger aangifte te doen van een misdrijf waarvan hij of zij slachtoffer is geworden. (hoofdstuk 17) |
Absolute objectieve verkeersveiligheid | Veiligheid in het verkeer uitgedrukt in aantal werkelijke verkeersslachtoffers. (hoofdstuk 25) |
Actor | Een persoon of organisatie die invloed kan uitoefenen op een besluit. (hoofdstuk 6) |
Actorbenadering | De analyse van een besluit- of beleidsvormingsproces, met als vertrekpunt voor de analyse de hulpbronnen, netwerken of percepties van personen of organisaties die een belang behartigen en invloed kunnen uitoefenen op het beleid. (hoofdstuk 6) |
Afschaling | Het verkleinen van de schaal waarop de rampenbestrijding is georganiseerd. (hoofdstuk 13) |
Afstemming | Afstemming kan worden opgevat als een combinatie van sturing en samenwerking, waarbij samenwerking wordt gedefinieerd als het ontplooien van activiteiten waarbij participanten een gezamenlijk doel nastreven en sturing betrekking heeft op de invloed die wordt uitgeoefend om dit gezamenlijk streven tot stand te brengen (zie ook: De Vries, 2001). (hoofdstuk 10) |
Alerteringssysteem Terrorismebestrijding | Waarschuwingssysteem voor overheid en bedrijfsleven. Het systeem waarschuwt operationele diensten en bedrijfssectoren in geval van een verhoogde terroristische dreiging. (hoofdstuk 19) |
Algemeen bestuur | Bestuur met een open huishouding ofwel een ‘onbeperkt’ takenpakket. (hoofdstuk 9) |
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur | Juridische beginselen waaraan ordelijk overheidsoptreden moet voldoen. (hoofdstuk 7) |
Algemene plaatselijke verordening (APV) | Gemeentelijke verordening (wettelijke regeling) van algemene strekking, vastgesteld door de gemeenteraad, waarin onder meer voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot de openbare orde, veiligheid en leefbaarheid. (hoofdstuk 7 en 9) |
Ambtelijke leiding (van een departement) | De secretaris-generaal met daaronder directeuren-generaal. De directeuren-generaal zijn ieder verantwoordelijk voor een zogenoemd directoraat-generaal: een verzameling van directies die werken aan een gemeenschappelijk doel of thema. (hoofdstuk 8) |
Arbeidshygiënische strategie | Vier niveaus van maatregelen om risicovolle situaties te beheersen: bronbestrijding, ventilatie, scheiden van mens en bron en persoonlijke beschermingsmiddelen. (hoofdstuk 21) |
Arbeidsveiligheid | De effectieve bescherming van werknemers tegen bedrijfsongevallen (ook wel: interne veiligheid voor werknemers). (hoofdstuk 2 en 21) |
Arbobeleidscyclus | Het cyclische proces van inventariseren en wegen (of: evalueren) van risico’s, maken van plannen, uitvoeren van de plannen en evalueren. (hoofdstuk 21) |
Arbo-informatiebladen | Documentatie die praktische invulling geeft aan de Arboregelgeving, zonder kracht van wet. (hoofdstuk 21) |
Arbowet | Arbeidsomstandighedenwet van 18 maart 1999 die op hoofdlijnen de regels geeft voor veiligheid, gezondheid en welzijn tijdens het werk, in de vorm van algemene verplichtingen (rechten en plichten) voor werkgever en werknemer. (hoofdstuk 21) |
Autonoom bestuur | Bestuur dat, binnen de grenzen van hogere wet- en regelgeving, vrij is om regels te ontwikkelen voor elk denkbaar beleidsterrein (zoals bij gemeente, provincie en Rijk). (hoofdstuk 9) |
Baseline | Een organisatiebreed minimumniveau van informatiebeveiliging. (hoofdstuk 24) |
Basisnet | Het netwerk van spoor-, weg- en waterwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats kan vinden en waarvoor de overheid regels heeft vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en de ruimtelijke ontwikkeling in de directe omgeving. (hoofdstuk 22) |
Basispolitiezorg | Politiezorg in wijken en buurten, in elk geval noodhulp en gebiedsgebonden politiewerk omvattend. (hoofdstuk 11) |
Bedreiging | Een ongewenste gebeurtenis die een proces of systeem kan verstoren. (hoofdstuk 24) |
Bedrijfsbeveiliging | De zorg voor bedrijfsveiligheid. (hoofdstuk 2) |
Bedrijfshulpverlening (BHV) | Organisatie in een bedrijf, ingesteld op grond van artikel 15 Arbowet, die de eerste maatregelen neemt bij ongevallen in dat bedrijf. (hoofdstuk 21) |
Bedrijfsnoodorganisatie | Organisatie in een bedrijf om calamiteiten het hoofd te bieden, in elk geval bestaande uit een bedrijfsnoodplan, BHV, een ontruimingsplan en een communicatieplan. (hoofdstuk 21) |
Bedrijfsnoodplan | Een draaiboek met gegevens die nodig zijn om bij calamiteiten adequaat te kunnen optreden. (hoofdstuk 21) |
Bedrijfsveiligheid | De effectieve bescherming van personen die zich bevinden in een bedrijf, tegen persoonlijk leed als gevolg van gevaar vanuit de omgeving (zoals door insluiping, diefstal, inbraak en sabotage, maar natuurlijk ook door rampen en ongevallen). (hoofdstuk 2) |
Beheer (over de politie) | Zeggenschap over de inrichting van de organisatie (inclusief de verdeling van mensen en middelen). (hoofdstuk 11) |
Bekwaamheidseis | Door de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus gestelde eis die betrekking heeft op de professionaliteit en kwaliteit van beveiligingspersoneel. (hoofdstuk 16) |
Beleidsverhaal | Een ‘verhaal’ over specifieke toestanden, omstandigheden en/of gebeurtenissen, dat in een bepaald beleidsveld breed wordt geaccepteerd als ‘conventional wisdom’. Conventionele wijsheden bevatten ideeën, opvattingen, veronderstellingen en verklaringen die bij zowel leken als experts op een bepaald terrein algemeen zijn geaccepteerd. (hoofdstuk 6) |
Betrouwbaarheidseis | Door de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus gestelde eis die betrekking heeft op het screenen van toekomstig personeel op criminele antecedenten en andere feiten die iemand ongeschikt maken voor de beveiligingsbranche. (hoofdstuk 16) |
Beveiligingsorganisatie | ‘Een door een of meer personen in stand gehouden particuliere organisatie die gericht is op het verrichten van beveiligingswerkzaamheden’ (art. 1 Wpbr). (hoofdstuk 16) |
Beveiligingswerkzaamheden | ‘Het bewaken van de veiligheid van personen en goederen of het waken tegen verstoring van orde en rust op terreinen en in gebouwen’ (art. 1 Wpbr). (hoofdstuk 16) |
Bijzondere bijstand | Hulp door de krijgsmacht aan civiele autoriteiten bij terroristische of zware criminele activiteiten. (hoofdstuk 15) |
Borgen | Maatregelen nemen die ervoor zorgen dat een geslaagde werkwijze bij een volgende gelegenheid als vanzelfsprekend weer wordt toegepast. (hoofdstuk 3) |
Bouwstenen (voor het bouwen aan netwerken) | Betrokkenheid, kennis, inzet en vermogen. (hoofdstuk 4) |
Bronaanpak | Werkwijze waarbij risico’s voor de arbeidsveiligheid al op de plaats waar zij ontstaan zo veel mogelijk worden voorkomen. (hoofdstuk 21) |
Bronbestrijding | Bestrijden van de bron van een incident (bijvoorbeeld de vuurhaard doven). (hoofdstuk 12) |
Buitengewone opsporingsbevoegdheid | Opsporingsbevoegdheid (alleen) voor specifieke strafbare feiten. (hoofdstuk 7) |
Business continuity management | Het voorbereiden en uitvoeren van maatregelen waardoor de bedrijfsvoering doorgang kan vinden na een calamiteit. (hoofdstuk 23) |
Calamiteit | Een plotselinge en acute ernstige bedreiging van een relatief groot aantal personen. (hoofdstuk 21) |
College van burgemeester en wethouders (B&W) | Bestuursorgaan belast met de voorbereiding en uitvoering van het gemeentebeleid. De wethouders zijn gekozen door de gemeenteraad. De burgemeester is benoemd door de Kroon. (hoofdstuk 9) |
Colocatie | Het door verschillende hulpdiensten gezamenlijk gebruiken van huisvesting. (hoofdstuk 13) |
Commandant van Dienst Geneeskundig (CvD-G) | Persoon met de operationele leiding over de geneeskundige hulpverlening op het rampterrein. (hoofdstuk 14) |
Commando Plaats Incident (CoPI) | Geformaliseerde en gestructureerde vorm van motorkapoverleg. (hoofdstuk 13 en 14) |
Commando Rampterrein (CoRT) | Een door het bestuurlijk gezag ingesteld team dat op operationeel niveau gecoördineerde leiding geeft aan de hulpdiensten op een rampterrein; eerste opschaling na een CoPI. (hoofdstuk 14) |
Commissaris van de Koningin | Voorzitter van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten, benoemd door de Kroon. (hoofdstuk 9) |
Communicatie | Informatieoverdracht. (hoofdstuk 24) |
Community policing | Zie Gebiedsgebonden politiewerk. |
Complementair bestuur | Uitgangspunt dat het Rijk, provincies en gemeenten bij de uitoefening van overheidsfuncties elkaar zo veel mogelijk aanvullen en met elkaar samenwerken. (hoofdstuk 9) |
Compliance | Het naleven van voorschriften, wet- en regelgeving. (hoofdstuk 23) |
Contraterrorisme Infobox (CT-infobox) | Instrument voor informatieanalyse dat voortkomt uit een samenwerkingsverband van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Korps landelijke politiediensten (KLPD), de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en het Openbaar Ministerie met als doel vroegtijdig signalen van radicalisering en terroristische dreiging te onderkennen. (hoofdstuk 19) |
Convenant | Overeenkomst tussen overheidsorganisaties of tussen overheden en private organisaties waarin afspraken zijn gemaakt om een vooraf omschreven resultaat te bereiken. (hoofdstuk 9) |
Corporate Governance Code | Beginselen van deugdelijk ondernemingsbestuur en best practice bepalingen voor alle beursgenoteerde ondernemingen en alle grote vennootschappen met een statutaire zetel in Nederland (ook wel: ‘Code Tabaksblat’). (hoofdstuk 23) |
Criminaliteit | Plegen van misdrijven. (hoofdstuk 2 en 17) |
Criminologie | Wetenschap van misdaad en straf. (hoofdstuk 17) |
Crisis | ‘Een ernstige bedreiging van de basisstructuren of van de fundamentele waarden en normen van een sociaal systeem, welke bij een geringe beslissingstijd en bij hoge mate van onzekerheid noopt tot het nemen van kritieke beslissingen’ (Rosenthal, 1984: 25). (hoofdstuk 20) |
Crisiscommunicatie | Communicatie tijdens of na een calamiteit, waarbij de overheid veelal aangeeft wat burgers in verband met die calamiteit geacht worden te doen. (hoofdstuk 3) |
Crisismanagement (in bedrijven) | Management gericht op het beheersen van verdere schade tijdens een ernstige gebeurtenis die het voortbestaan van de onderneming in gevaar brengt. (hoofdstuk 23) |
Crowd control | De restrictie en limitering van de bewegingen van een mensenmassa op het moment dat die massa beheerst moet worden (repressief). (hoofdstuk 26) |
Crowd management | Het plannen en begeleiden van de bewegingen van een mensenmassa met het oog op een ordelijk verloop van een evenement (preventief, preparatief). (hoofdstuk 26) |
Cryptografie | De leer van geheimschrift. (hoofdstuk 24) |
Cybercrime | Elk delict waarbij internettechnologie van wezenlijk belang is voor de uitvoering ervan. (hoofdstuk 18) |
Cybersafety | Veiligheid in cyberspace. (hoofdstuk 18) |
Cyberspace | De sociale structuur op internet. (hoofdstuk 18) |
Dark number | Criminaliteit die buiten de registraties en statistieken valt. (hoofdstuk 5) |
Decentralisme | Een verhaal over een van de basiscondities van het menselijk bestaan, namelijk dat het leven zich dient af te spelen in kleinschalige, overzichtelijke eenheden, waarin ieder mens ertoe doet. (hoofdstuk 6) |
Delinquent gedrag | Plegen van strafbare feiten. (hoofdstuk 17) |
Derde hoofdtaak (van de krijgsmacht) | Ondersteuning van civiele autoriteiten, zowel in binnen- als in buitenland, door de krijgsmacht. (hoofdstuk 15) |
Dichtbijpolitie | Zie Gebiedsgebonden politiewerk. |
Dijkringgebied | Een aaneengesloten ring van primaire waterkeringen en eventueel hoge gronden die een gebied beschermen tegen overstromingen. (hoofdstuk 27) |
Directeur-generaal | Zie Ambtelijke leiding. |
Discretionaire ruimte | Ruimte voor politiemensen om, binnen de wettelijke kaders, hun eigen inzicht te volgen en zelfstandig te beslissen over het toepassen van bevoegdheden. (hoofdstuk 11) |
Driehoeksoverleg | Overleg tussen vertegenwoordigers van bestuur, Openbaar Ministerie en politie. (hoofdstuk 11) |
Duurzaam Veilig | Integrale aanpak verkeersveiligheid wegverkeer. (hoofdstuk 25) |
Dynamisch netwerkpatroon | Patroon van de vier bouwstenen die voortdurend op elkaar inwerken en samen verband geven aan het werken aan veiligheid in een bepaald gebied. (hoofdstuk 4) |
Education | Nemen van veiligheidsmaatregelen gericht op competenties van deelnemers. (hoofdstuk 25) |
Effectbestrijding | Het beperken van de negatieve effecten van een incident. (hoofdstuk 12) |
Enforcement | Toezicht en handhaving van regelgeving. (hoofdstuk 25) |
Engineering | Nemen van technische veiligheidsmaatregelen. (hoofdstuk 25) |
Evenement |
Een voorzienbare of onvoorzienbare gebeurtenis die: • geschiedt in een beperkt tijdvak en begrensde omgeving; |
Externe veiligheid | Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 2004: ‘De kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.’ In dit boek: de effectieve bescherming van personen die zich bevinden buiten het systeem van een bedrijf, tegen persoonlijk leed als gevolg van een ongewoon voorval binnen dat systeem. (hoofdstuk 2 en 22) |
Facetbeleid | Het beleid voor een thema, zoals veiligheid, is binnen elke gemeentelijke sector een vast onderdeel (facet) van alle overige beleidsprocessen. (hoofdstuk 9) |
FIST-model | Analysemodel voor crowd management op basis van vier aspecten van een evenement: • krachten die optreden in een mensenmassa (force); • informatievergaring en -uitwisseling (information); • ruimtelijke omgeving (space); • de verdeling van activiteiten over de tijd (time). (hoofdstuk 26) |
FN-diagram | Grafiek met oriëntatiewaarden en de kansen per jaar van een ongeval met verschillende groepsgroottes dodelijke slachtoffers. (hoofdstuk 22) |
Functioneel bestuur | Bestuur met specifieke bevoegdheden (zoals waterschappen en veiligheidsregio’s). (hoofdstuk 9) |
Fysieke veiligheid | De mate waarin mensen beschermd zijn en zich beschermd voelen tegen persoonlijk leed door ongevallen en tegen onheil van niet-menselijke oorsprong. (hoofdstuk 2) |
Gebiedsgebonden politiewerk | Politiewerk met een sterke lokale oriëntatie, met als uitgangspunt dat de politie verankerd wil zijn (thuis zijn) in de lokale leefgemeenschap (ook wel dichtbijpolitie). (hoofdstuk 11) |
Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure (GRIP) | Procedure voor opschaling van incidenten- en rampenbestrijding. (hoofdstuk 13 en 14) |
Gedeputeerde Staten | Bestuursorgaan belast met de voorbereiding en uitvoering van het provinciaal beleid. De leden van Gedeputeerde Staten zijn gekozen door Provinciale Staten. (hoofdstuk 9) |
Gemeentelijk toezichthouder | Een door de burgemeester of het college aangewezen functionaris in dienst van de gemeente die toeziet op de naleving van voorschriften uit gemeentelijke verordeningen (APV’s). (hoofdstuk 7) |
Gemeenteraad | Hoogste orgaan van de gemeente. De leden van de gemeenteraad worden gekozen door de burgers van de gemeente. De gemeenteraad stelt de kaders van het gemeentelijk beleid vast en controleert de uitvoering van het gemeentelijk beleid door B&W. (hoofdstuk 9) |
Gendarmerie | Politieorganisatie met militaire status. (hoofdstuk 15) |
Gevaar | Zie Veiligheidsrisico. |
Gevaarlijke stoffen | Stoffen of preparaten die bij of krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen of de Wet vervoer gevaarlijke stoffen als milieugevaarlijke stof zijn aangemerkt. (hoofdstuk 22) |
Geweldsmonopolie | De uitsluitend aan de politie toegewezen bevoegdheid om overheidshandelen met geweld af te dwingen. (hoofdstuk 11) |
Gewondennest | Verzamelplaats op het incidentterrein waar letselslachtoffers naartoe worden gebracht, bijvoorbeeld door de brandweer, en worden overgedragen aan de GHOR. (hoofdstuk 14) |
Gezag (over de politie) | Zeggenschap over de politiële taakuitvoering. (hoofdstuk 11) |
Governance | Organisatie van samenwerking. (hoofdstuk 1) |
Government | Centrale sturing vanuit een machtig bestuurscentrum. (hoofdstuk 1) |
Grenswaarde | Norm die niet mag worden overschreden; in externe veiligheid voor plaatsgebonden risico. (hoofdstuk 22) |
Groepsrisico (GR) | De kans per jaar dat een groep personen in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute komt te overlijden als direct gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen in die inrichting of op die route. (hoofdstuk 22) |
Halt | Alternatief voor een strafrechtelijke afdoening, bij lichte jeugdcriminaliteit. (hoofdstuk 17) |
Informatie | Veelal: de (subjectieve) betekenis die mensen aan gegevens toekennen. Hier: gegevens en de (subjectieve) betekenis die mensen daaraan toekennen. (hoofdstuk 24) |
Informatiebeveiliging | Het treffen van maatregelen om informatieprocessen en ‑systemen te beschermen. (hoofdstuk 24) |
Inrichting | Bedrijf waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. (hoofdstuk 22) |
Integrale veiligheid | Veiligheid in breder perspectief langs lijnen van tijd, ruimte, sociale netwerken en kennisgebied. (hoofdstuk 2) |
Interdependentie | Wederzijdse afhankelijkheid. In deze toestand moeten verschillende actoren samenwerken om een (veiligheids)probleem op te lossen. (hoofdstuk 6) |
Interne veiligheid | De effectieve bescherming van personen die gebruik maken van of zich bevinden in het systeem van een bedrijf, tegen persoonlijk leed door een ongewoon voorval binnen dat systeem. (hoofdstuk 2) |
Interprovinciaal Overleg (IPO) | Samenwerkingsverband van de Nederlandse provincies. Vertegenwoordigt de belangen van de provincies en adviseert de provincies over actuele ontwikkelingen. (hoofdstuk 9) |
Invloedsgebied | Het geografische gebied rond een risicobron waarbinnen aanwezigen worden meegeteld bij het bepalen van het groepsrisico. Voor categoriale inrichtingen en transportroutes zijn dit per regeling vastgestelde afstanden. In andere gevallen wordt de grens van dit gebied bepaald door de plaatsen waar bij een ongeval nog juist 1 procent van de aanwezige personen zou overlijden (de ’1 procent-letaliteitsgrens’). (hoofdstuk 22) |
Iso-risicocontour | Een lijn op een kaart die punten met gelijke plaatsgebonden risico’s met elkaar verbindt. (hoofdstuk 22) |
Justitiële keten | Het geheel van organisaties dat verantwoordelijk is voor de strafrechtspleging in Nederland (ook wel: de strafrechtsketen). (hoofdstuk 10) |
Kennisinfrastructuur rond veiligheid | Een geheel van knooppunten en verbindingen dat toegang geeft tot kennis over veiligheid. De knooppunten worden ook wel ‘nodes’ genoemd. (hoofdstuk 4) |
Kennisweb | Een digitale aanpak voor het verzamelen, zichtbaar en toegankelijk maken van kennis in netwerken. (hoofdstuk 4) |
Ketenbenadering | Benadering waarin de schakels tussen de organisaties van de justitiële keten als uitgangspunt worden genomen in plaats van de afzonderlijke organisaties. (hoofdstuk 10) |
Koude kant (van de brandweer) | Kantooractiviteiten (zoals proactie, preventie en preparatie), opleiden en oefenen, en onderhoud van materieel en uitrusting. (hoofdstuk 12) |
Leefbaarheid | De mate waarin hun directe sociale omgeving mensen in staat stelt om te voorzien in hun levensbehoeften, waaronder veiligheid. (hoofdstuk 2) |
Mass private property | Publiek toegankelijke, maar privaat beheerde gebieden (bijvoorbeeld een winkelcentrum of luchthaven) waar voorwaarden en huisregels gelden op basis waarvan beveiligers bezoekers kunnen visiteren of de toegang kunnen weigeren. (hoofdstuk 16) |
Medebewind | Bestuur dat wet- en regelgeving uitvoert namens hogere bestuurslagen. (hoofdstuk 9) |
Meerduidigheid | Het bestaan van verschillende perspectieven op het aan te pakken probleem. (hoofdstuk 6) |
Meerlaagse veiligheid | Concept uit de ontwerpnota waterveiligheid waarbij het beleid voor de beheersing van overstromingen wordt gebaseerd op drie pijlers: het voorkomen van overstromingen, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en rampenbestrijding. (hoofdstuk 27) |
Meldkamer Ambulancedienst (MKA) | Werkruimte van waaruit de operationele inzet van ambulancevoertuigen wordt verzorgd. (hoofdstuk 14) |
Militaire bijstand | Hulp door de krijgsmacht aan civiele autoriteiten in uitzonderlijke omstandigheden. (hoofdstuk 15) |
Misdrijf | Zwaar strafbaar feit (zwaarder dan overtreding), zoals genoemd in Boek 2 Sr. (hoofdstuk 10 en 17) |
Mobiel Medisch Team (MMT) | Een team van een chirurg of anesthesioloog en gespecialiseerde verpleegkundige plus chauffeur dat naar de plaats van het incident of rampterrein gaat voor triage en geneeskundige hulpverlening. (hoofdstuk 14) |
Motorkapoverleg | Multidisciplinair overleg tussen de bij een incident als eerste gearriveerde functionarissen van diverse hulpdiensten. (hoofdstuk 13) |
Multidisciplinair | Gericht op vergaring van kennis uit verschillende disciplines of kennisgebieden (gaat minder ver dan interdisciplinair). (hoofdstuk 2) |
Narratieve beleidsanalyse | De analyse van beleidsverhalen. (hoofdstuk 6) |
Nazorg | De periode na een crisis waarin activiteiten worden ontplooid die dienen om terug te keren naar een normale situatie. (hoofdstuk 3) |
Netwerk | Een dynamische aaneenschakeling van relaties die mensen leggen tussen een bepaalde kern die uitstraalt en aantrekt en alles wat daarbij betrokken is. (hoofdstuk 4) |
Netwerkanalyse | Instrument om te ordenen in netwerken wat er allemaal betrokken is bij een initiatief en inzichtelijk te maken wie het initiatief dragen of schakel zijn. (hoofdstuk 4) |
Netwerkmaatschappij | Een sociale formatie met een infrastructuur van sociale en mediale netwerken die primaire organisatie op alle niveaus mogelijk maakt (vergelijk Van Dijk, 2006). (hoofdstuk 1) |
Netwerkprogramma | Hulpmiddel voor het versterken van het vermogen in een bepaald gebied door het periodiek opbouwen van de aandacht voor veiligheid vanuit een bepaald thema als vertrekpunt. (hoofdstuk 4) |
New Public Management | Stijl van overheidsmanagement waarbij politici de te behalen resultaten vaststellen, uitvoerenden zich op professionele wijze inzetten om die resultaten te bereiken, waarna de politici ten slotte weer nagaan of de resultaten zijn behaald. (hoofdstuk 1) |
Nieuw terrorisme | Religieus geïnspireerd terrorisme dat zich kenmerkt door de bereidheid veel willekeurige slachtoffers te maken, met diffuse doelstellingen en sterke internationale oriëntatie. (hoofdstuk 19) |
Nodale sturing | De veronderstelling dat veiligheid vorm krijgt door het denken en doen van verschillende publieke en private ‘knooppunten’ die zowel coöperatief als conflictueus van aard kunnen zijn en waarbij de overheid (politie, gemeente) niet a priori de meest centrale speler is. (hoofdstuk 16) |
Noodhulp | Surveillancevorm waarbij politiemensen toezicht houden en reageren op hulpverzoeken die geen uitstel kunnen verdragen. (hoofdstuk 11) |
Objectieve veiligheid | Veiligheid gemeten aan de hand van uiterlijk waarneembare verschijnselen. (hoofdstuk 2 en 5) |
Officier van Dienst Geneeskundig (OvD-G) | Persoon met de operationele leiding over de geneeskundige hulpverlening op de plaats van het incident. (hoofdstuk 14) |
Ongevallenregistratie | Register waarin bedrijfsongevallen worden bijgehouden, met per ongeval vermeld: datum, tijdstip, plaats, betrokken personen, toedracht, slachtoffers en oorzaken. (hoofdstuk 21) |
Openbare orde | Het normale en rustige verloop van het lokale gemeenschapsleven. (hoofdstuk 7) |
Operationeel team (OT) | Team dat op tactisch niveau gecoördineerde leiding geeft aan alle bij een ramp betrokken diensten. (hoofdstuk 13) |
Opschaling | Het vergroten van de schaal waarop de rampenbestrijding is georganiseerd. (hoofdstuk 13 en 14) |
Oriëntatiewaarde | Norm voor groepsrisico. Deze waarden mogen worden overschreden als daarvoor gewichtige motieven zijn. (hoofdstuk 22) |
Overschrijdingskans | De kans dat het ontwerppeil van een waterkering bereikt of overschreden wordt. (hoofdstuk 27) |
Overstromingskans | De kans dat een overstroming optreedt. (hoofdstuk 27) |
Overtreding | Licht strafbaar feit (lichter dan misdrijf), genoemd in Boek 3 Sr. (hoofdstuk 10 en 17) |
Plaatsgebonden risico (PR) | De kans per jaar dat een persoon die permanent en onbeschermd zou verblijven in de directe omgeving van een inrichting of transportroute, overlijdt als direct gevolg van een ongewoon voorval in die inrichting of op die route. (hoofdstuk 22) |
Politieke leiding (van een departement) | De minister(s) en staatssecretaris(sen) van het departement. (hoofdstuk 8) |
Politietaak voor Defensie | Politietaken voor Nederlandse en voor in Nederland verblijvende militairen plus politietaken op militaire terreinen. Een van de taken van de Koninklijke Marechaussee (KMar). (hoofdstuk 15) |
Posities van betrokkenheid (in netwerken) | Een netwerk kent vijf posities van betrokkenheid: initiatiefnemer, partner, schakel, leverancier en gebruiker. (hoofdstuk 4) |
Preparatie | Voorbereiding op de bestrijding van een calamiteit. (hoofdstuk 3) |
Preventie | Het nemen van maatregelen om onveiligheid die zich kan voordoen te voorkomen of vroegtijdig te stoppen. (hoofdstuk 3) |
Primaire waterkering | Waterkeringen die Nederland beschermen tegen het buitenwater: de zee, de grote meren, de grote rivieren en de bijbehorende wateren van de rivierdelta. (hoofdstuk 27) |
Proactie | Het wegnemen van oorzaken van onveiligheid. (hoofdstuk 3) |
Probleemperceptie | De visie van een actor op de oorzaken en de gevolgen van een probleem. (hoofdstuk 6) |
Proportionaliteitsbeginsel | Uitgangspunt voor overheidsoptreden, inhoudende dat de inzet van een instrument in redelijke verhouding moet staan tot het (te verwachten) probleem en niet langer of vaker mag worden gebruikt dan nodig. (hoofdstuk 7) |
Provinciale Staten | Hoogste orgaan van de provincie. De leden van Provinciale Staten worden gekozen door de burgers van de provincie. Provinciale Staten stellen de kaders van het provinciaal beleid vast en controleren de uitvoering van het provinciaal beleid door Gedeputeerde Staten. (hoofdstuk 9) |
Publieksprofiel | Kenmerken van het publiek dat op een evenement zal afkomen. (hoofdstuk 26) |
Radicalisering | De groeiende bereidheid zelf veranderingen na te streven en te ondersteunen, desnoods met gebruik van verreikende, ondemocratische middelen. (hoofdstuk 19) |
Ramp | ‘Een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken’ (art. 1 Wvr). (hoofdstuk 20) |
Ramp na de ramp | Situatie waarin tijdens de nazorg dingen ernstig fout gaan. (hoofdstuk 3) |
Recidive | Het herhaald plegen van delicten. (hoofdstuk 17) |
Relatieve objectieve verkeersveiligheid | Veiligheid in het verkeer uitgedrukt in slachtoffers per (bijvoorbeeld) aantal verkeersdeelnemers, reizigerskilometers of voertuigkilometers. (hoofdstuk 25) |
Repressie | Optreden om een onveilige situatie te beëindigen, hulp te verlenen en de schade te beperken. (hoofdstuk 3) |
Restrisico | Risico’s die men kan vermoeden, maar waartegen redelijkerwijs geen afdoende maatregelen kunnen worden genomen. (hoofdstuk 3) |
Risico | Zie Veiligheidsrisico. |
Risicoanalyse | Een methode om te bepalen tegen welke bedreigingen maatregelen nodig zijn. (hoofdstuk 24) |
Risicocommunicatie | Communicatie over risico’s waaraan mensen blootstaan voordat zich een calamiteit voordoet, waarbij de overheid veelal aangeeft wat burgers in geval van een calamiteit geacht worden te doen. (hoofdstuk 3) |
Risicocontouren | Denkbeeldige cirkels rondom een object, waarbinnen in geval van een calamiteit de bevolking ongewenste risico’s loopt. (hoofdstuk 3) |
Risicofactor | Factor die de kans op crimineel gedrag vergroot. (hoofdstuk 17) |
Risico-inventarisatie en ‑evaluatie (RIE) | Het in kaart brengen (inventariseren) en daarna wegen (evalueren) van risicovolle situaties in een bedrijf. (hoofdstuk 21) |
Risicomaatschappij | Een samenleving waarin technologische ontwikkelingen onbeheersbare risico’s met zich meebrengen en waarin pogingen om deze risico’s te reduceren de overhand hebben genomen in de maatschappelijke ordeningsprocessen. (hoofdstuk 1) |
Risicoperceptie | De voorstelling die iemand zich maakt van een risico. (hoofdstuk 2) |
Safety | Het voorkomen of verminderen van bedreigingen van de onderneming, haar medewerkers of haar omgeving als gevolg van natuurlijke risico’s (bijvoorbeeld overstroming) en risico’s die samenhangen met de productieprocessen of logistiek. (hoofdstuk 23) |
Secretaris-generaal | Zie Ambtelijke leiding. |
Sectorbeleid | Het beleid voor een thema, zoals veiligheid, wordt in een aparte deelorganisatie (of sector) opgesteld en uitgevoerd. (hoofdstuk 9) |
Secundaire waterkering | Waterkeringen die bescherming bieden tegen regionale wateren. Deze wateren bevinden zich vaak binnen een dijkring of op de hoge gronden, zoals beken, sloten en vaarten of boezemwateren. (hoofdstuk 27) |
Security | Het voorkomen of verminderen van het moedwillig toebrengen van schade aan medewerkers en bezittingen van de onderneming. (hoofdstuk 23) |
Self-report | Meten van veiligheid aan de hand van ervaringen en gevoelens van (potentiële) daders van criminaliteit en veroorzakers van overlast en onveiligheid, hoofdzakelijk bij jongeren. (hoofdstuk 5) |
Seponeren | Afzien van (verdere) vervolging door de officier van justitie. (hoofdstuk 10) |
Slachtoffersurvey | Meten van veiligheid aan de hand van ervaringen en gevoelens van slachtoffers van criminaliteit, door middel van een grote, representatieve steekproef uit de bevolking. (hoofdstuk 5) |
Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie (SIGMA) | Groep vrijwilligers, van het Rode Kruis, die de professionele hulpverleners ondersteunt bij ongevallen en rampen. (hoofdstuk 14) |
Sociale structuur | Het totaal van alle min of meer vaste patronen van menselijke betrekkingen. (hoofdstuk 18) |
Sociale veiligheid | De mate waarin mensen beschermd zijn en zich beschermd voelen tegen persoonlijk leed door misdrijven (criminaliteit), overtredingen en overlast door andere mensen. (hoofdstuk 2) |
Staande magistratuur | Het Openbaar Ministerie. (hoofdstuk 10) |
Strafrechtsketen | Zie Justitiële keten. |
Subjectieve veiligheid | Veiligheid gemeten aan de hand van gevoelens van mensen. (hoofdstuk 2 en 5) |
Subsidiariteitsbeginsel | Uitgangspunt voor overheidsoptreden, inhoudende dat een instrument pas mag worden toegepast als minder ingrijpende middelen hebben gefaald. (hoofdstuk 7) |
Terrorisme | Volgens de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD): het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensenlevens gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappijontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden. (hoofdstuk 19) |
Terroristische golven | Verschillende verschijningsvormen van terrorisme in de afgelopen eeuw, achtereenvolgens: anarchisme, anti-koloniaal, nieuw-links en religieus terrorisme. (hoofdstuk 19) |
Transportroute | Traject waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd, of luchtweg. (hoofdstuk 22) |
Triage | Het indelen van slachtoffers in categorieën naar de urgentie van de hulpverlening. (hoofdstuk 14) |
Veelpleger | Iemand die uitzonderlijk frequent delicten pleegt; ook wel iemand met minimaal vijf antecedenten, waarvan ten minste één in het peiljaar. (hoofdstuk 17) |
Veiligheid | De effectieve bescherming van mensen tegen persoonlijk leed: tegen de aantasting van hun lichamelijke en geestelijke integriteit. (hoofdstuk 2) |
Veiligheidsaudits | Systematische informatieverzameling gericht op de kwaliteit van het veiligheidszorgsysteem. (hoofdstuk 23) |
Veiligheidscoördinator | Functionaris buiten het managementteam van een bedrijf, die binnen dat bedrijf als eerste verantwoordelijk is voor het ontwikkelen en implementeren van veiligheidsbeleid in dat bedrijf. (hoofdstuk 23) |
Veiligheidshuis | Een samenwerkingsverband waarin gemeenten, jeugd- en zorginstellingen, politie en justitie op één locatie samenwerken bij de aanpak van criminaliteit en overlast. (hoofdstuk 9 en 10) |
Veiligheidsketen | De reeks van vijf elkaar opvolgende aandachtsvelden in veiligheidszorg: proactie, preventie, preparatie, repressie en nazorg. (hoofdstuk 2 en 3) |
Veiligheidsmanagement | Het ontwikkelen en implementeren van veiligheidsbeleid in een bedrijf. (hoofdstuk 23) |
Veiligheidsmanager | Persoon die binnen een bedrijf als eerste verantwoordelijk is voor het ontwikkelen en implementeren van veiligheidsbeleid in dat bedrijf. (hoofdstuk 23) |
Veiligheidsnetwerk | Het geheel van min of meer interdependente actoren die met enige duurzaamheid zijn betrokken bij een bepaald beleid, programma of de aanpak van een problematiek (vergelijk Terpstra & Kouwenhoven, 2004). (hoofdstuk 1 en 16) |
Veiligheidsregio | Geografisch gebied waarin verscheidene besturen en diensten samenwerken op het terrein van brandweerzorg, rampenbeheersing, crisisbeheersing, geneeskundige hulpverlening bij rampen en handhaving van de openbare orde en veiligheid; politie, brandweer en GHOR vallen in dit gebied onder één bestuur. (hoofdstuk 13) |
Veiligheidsrisico (R) | De kans op een gebeurtenis die de veiligheid bedreigt (p) vermenigvuldigd met de omvang van de schadelijke effecten die daarvan het gevolg zijn (E): R = p × E. (hoofdstuk 2 en 5) |
Veiligheidsutopie | Het onhaalbare verlangen naar het samenvallen van maximale vrijheid en maximale veiligheid (vergelijk Boutellier, 2002). (hoofdstuk 1) |
Veiligheidszorg | Alles wat mensen doen ten gunste van de veiligheid. (hoofdstuk 2) |
Veiligheidszorgsysteem (in bedrijven) | Een samenhangend geheel van beleidsmatige, administratieve of organisatorische maatregelen of voorzieningen dat erop gericht is de doelstelling van veiligheidszorg te realiseren. (hoofdstuk 23) |
Verankerd pluralisme | De veronderstelling dat gefragmenteerde politie- en veiligheidszorg een democratische verankering in de rechtsstaat behoeft die alleen de overheid kan bieden. (hoofdstuk 16) |
Vitaliteit | De drang naar vrijheidsbeleving, als kenmerk van een samenleving. (hoofdstuk 1) |
Voorbereide netwerkomgeving | Omgeving die voorbereid is op de vraagstukken rond veiligheid, waarin de inzet van de netwerken integreert, bewustzijn op gang komt, ruimte is om te leren en die uitnodigend is voor ‘publiek’ om in veiligheid te investeren. (hoofdstuk 4) |
Voorzorgsbeginsel | Het handelen vanuit het besef van verantwoordelijkheid voor de huidige en toekomstige generaties en het milieu, niet alleen op basis van bekende of berekenbare maar juist ook op basis van vermoedelijke risico’s. (hoofdstuk 23) |
Warme kant (van de brandweer) | Het bestrijden van incidenten en beperken van de kwalijke gevolgen ervan (ook wel: bron- en effectbestrijding). (hoofdstuk 12) |
Watertoets | Het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. (hoofdstuk 27) |
Zelfregulering | Door de branche intern uitgevoerde controles op de werkwijzen, integriteit en kwaliteit van beveiligingsbedrijven en recherchebureaus aan de hand van een gedragscode en keurmerk. (hoofdstuk 16) |
Zittende magistratuur | De rechter. (hoofdstuk 10) |
Zwaar ongeval | ‘Gebeurtenis als gevolg van onbeheersbare ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken’ (art. 1 Brzo). (hoofdstuk 20) |